vrijdag 22 juni 2018

Terschelling zee

Tussen het gruis van alles dat ooit leven kende, baad ik mijn voeten.
Ze zijn zwaar.
De aarde schrok me altijd af maar het zand is zacht en vult de ruimte tussen de gaatjes.
Ik kan erin wegzakken, het water me op laten slokken en ineens nog maar bestaan tot aan mijn enkels. 
Jij noemde mijn voeten vaak onsamenhangend. Alsof mijn tenen er later bij verzonnen waren,
geïmproviseerde aanplaksels.
En in de wind langs de duinen, hoor ik stemmen van oude mensen waarvan ik zou zweren dat het kinderen zijn. Alsof hun stemmen nooit geleerd hebben zich te vormen naar hun verouderende drager. Altijd blijft die ontwikkeling steken in hun keel. Er komt iets uit dat niet samen hangt met de buitenwereld.
Zou dat ook zo bij voeten werken? Als je nooit geleerd hebt om te zwerven, nooit écht gereisd hebt, worden die stokjes dan wel deel van mij? Zodat ik ze in alle glorie tenen kan noemen?
Of blijven het altijd de onderste, allerlaatste delen van mijn lichaam, waar ik eigenlijk nooit naar om kijk en waar ik eigenlijk niet echt om geef?
En dat terwijl ze me dragen, mijn balans bewaren, mijn contactpunt zijn met de aarde.
Zoals stemmen contactpunten zijn met andere mensen.

Prachtig hoe de wind geluiden afstompt. Het maakt de lucht iets dragelijker, iets meer dicht bij mij.
En het water stompt de warmte af van het bloed dat naar mijn voeten zou moeten stromen.
Straks zijn ze blauw en net zo onlevend als de zee waarin ze staan.

Ik denk dat ik liefdesverdriet heb maar ik kan het niet benoemen.
Zoals de wind geluiden neemt, de zee de warmte neemt, zo neemt iets in mijn lichaam de pijn.
Het past niet. Het mag er zijn maar het komt niet. Het is de tijd nog niet.
Ik lijk meer op mijn voeten dan ik beseffen wil.
Misschien is mijn hoofd wel net zo onsamenhangend en probeert zand en gruis van alles dat ooit leefde zich een weg te banen in de ruimte tussen de gaatjes.

L.B. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten